Afgelopen week was de jeugdzorg weer volop in het nieuws, dit keer vanwege structurele verliezen waar een kwart van de jeugdzorginstellingen mee te maken heeft. Dit jaar is al vaker gedemonstreerd over de jeugdzorg en in september is er zelfs voor het eerst gestaakt. Wat is nou de reden dat het zo spaak loopt in de jeugdzorg? De sector heeft zelf drie algemene redenen en verklaringen, die in de NRC werden samengevat:

1) toenemende kosten vanwege de decentralisatie
2) extra hoge personeelskosten door tijdelijk personeel
3) dalende tarieven voor de geleverde zorg

Ze lijken mij allemaal even reëel, maar het zijn ook allemaal redenen die buiten de jeugdzorginstellingen zelf liggen. Welke rol spelen zij zelf bij de toenemende kosten?

Tegengestelde bewegingen

De afgelopen jaren zijn veel jeugdzorginstellingen gefuseerd en opgegaan in verregaande samenwerkingsverbanden. De grote instellingen die in het nieuws genoemd worden, zijn stuk voor stuk mega-organisaties. Door de schaalvergroting moest de kostenefficiëntie toenemen voor de zorginstellingen en daarbij het overzicht voor de gemeentes. Maar het decentraliseren van de overheidsverantwoordelijkheid naar de gemeente en het centraliseren van de zorginstellingen zijn, mijns inziens, tegengestelde bewegingen. De zorginstellingen hebben vaak een werkgebied dat vele gemeentes en jeugdzorgregio’s beslaat. Misschien is het niet zo vreemd dat het bergen tijd en energie en geld kost om al verschillende belangen en eisen te coördineren.

Een goede baan

Hoe komt het dat het zo moeilijk is om aan goed personeel te komen en dat vast te houden?De jeugdzorg heeft altijd heel riante arbeidsvoorwaarden gehad, dus werken in de jeugdzorg is bepaald een goede baan! Ook hier zie ik de invloed van schaalvergroting op de cultuur en de sfeer in de jeugdzorg.

Voor de zorgvuldigheid moeten we eerst even terug naar de periode 2010-2015. In die tijd heeft de jeugdzorg als sector actief beleid gevoerd om hun personeelsbestanden te minimaliseren, als voorbereiding op de aankomende bezuinigingen. Met name jonge aanwas – zoals ikzelf destijds – had geen enkele baanzekerheid en er werd actief beleid gevoerd op omscholen en wegscholen. Voor opleidingen en cursussen die de weg baanden richting werk in andere sectoren waren subsidies van meer dan €1000,- vrij beschikbaar. Een logisch gevolg van dat beleid is dat er sinds die tijd minder – en nu zelfs te weinig – mensen beschikbaar waren. En daarnaast is de cultuur veranderd.

Op alle niveaus in deze sector is de angst gegroeid. De angst van het hoger management om door gemeentes aan de kant gezet te worden, de angst voor het middenmanagement om als afdeling verlies te draaien en het personeelsbestand niet op orde te krijgen. En angst bij het uitvoerend personeel om fouten te maken en daarvoor persoonlijk afgestraft te worden. Tegelijk dreunde de maatschappelijke oproep om te veranderen en te transformeren overal doorheen. Maar angst is een rem voor verandering.

Ed Catmull, de mede-oprichter van Pixar, beschrijft in zijn bedrijfsbiografie Creativity Inc. hoe moeilijk het is om een cultuur te bevorderen die creativiteit en vindingrijkheid stimuleert. Ik zou zijn boek in twee woorden kunnen samenvatten als: Wil je veranderbaarheid? Voorkom angst! Maar de angst werd niet voorkomen en de verandering moest. Dus dan zit er maar één ding op: doordrukken. Dat maakt het heel onaantrekkelijk om in de jeugdzorg te blijven werken, laat staan om daarin te starten met werken.

Duur of te groot?

De derde verklaring die wordt genoemd is het dalen van de tarieven. En toegegeven: normaal gesproken stijgen de kosten altijd (alleen al door indexatie), dus de tarieven zouden daarin mee moeten bewegen. Als ze in plaats daarvan dalen, dan is dat ongelukkig. Maar het dalen van de tarieven, betekent niet dat de uitgaven aan de jeugdzorg dalen. Alle gemeentes zouden dat wel willen, maar bijna geen gemeente lukt het. En als het lukt om de kosten terug te dringen, dan is er een groot risico dat even later een mega-zorginstelling een impuls van vele miljoenen nodig heeft om overeind te blijven. Weg zuurverdiende bezuiniging.

Jeugdzorg en de boeren

De afgelopen week was niet alleen de jeugdzorg in het nieuws, maar ook de boeren. En wat mij betreft geven de boeren ons een kijkje in de toekomst van de jeugdzorg. Ik ben zelf geen boer dus ik bekijk het van buitenaf, maar mijn samenvatting van het probleem is: jarenlang is vanuit de overheid beleid gevoerd dat resulteerde in twee opties. Of boeren gingen schaalvergroten, of ze gingen zich richten op een kleine nichemarkt. Middelgrote boeren en familiebedrijven moesten kiezen tussen vergroten, verkleinen of verdwijnen. In elk geval is het segment van middelgrote boeren vrijwel verdwenen. En nu de gevolgen van de schaalvergoting dusdanig gevaarlijk blijken dat ze teruggedraaid moet worden, kan dat niet meer. Want er is niets om naar terug te gaan.

Ik herken het landbouwbeleid in het inkoopbeleid van gemeentes. Vanuit een gedachte van kostenefficiëntie en de behoefte aan overzicht en controle te houden over het zorgaanbod, wordt er ingekocht bij grote organisaties. De eisen die bij aanbestedingen worden gesteld lijkt op de keuze die de boeren moesten maken: vergroten of verdwijnen. Ik begrijp de neiging wel om het zo te benaderen. De gemeente wil dat de jeugdzorg een zelfregulerende sector is, die het complete pakket aan zorgvragen kan beantwoorden zonder steeds bij de gemeente aan te hoeven kloppen. En tegelijk wil de gemeente wel dat de jeugdzorg overzichtelijk is, zodat de gemeente het kan reguleren. Het gevolg is hetzelfde als bij de boeren: het leidt tot een verschraling van de diversiteit, en een niet-duurzame sector.

Anders

Dat het op dit moment niet goed gaat in de jeugdzorg is duidelijk en ik denk dat er in het kleine en middelgrote segment een mooie kans ligt om het anders te doen. Voor kleinere organisatie zonder massale overhead is het een stuk makkelijker om goed voor het personeel te zorgen en financieel gezond te zijn dan voor de mega-instellingen. Voor gemeentes is het makkelijker om een divers zorglandschap te cultiveren als ze samen durven werken met (kleinere) aanbieders die niet allemaal alles doen. Die doen waar ze goed in zijn.

Ik zou het vervelend vinden als de jeugdzorg over een paar jaar aan de boeren moeten vragen of ze A2 willen blokkeren, omdat de schaalvergroting teruggedraaid moet worden terwijl dat onmogelijk is geworden. Maar bovenal heb ik vooral heel veel zin en behoefte aan een creatieve, wendbare en gezonde jeugdzorg.

Wicher Schuurman
Psycholoog en algemeen directeur Mereo

De afgelopen jaren heb ik veel gezinnen begeleid. Gezinnen met kinderen van alle leeftijden. Vaak tieners maar ook gezinnen met jonge kinderen. Soms zo jong dat ik me niet kon voorstellen dat ze thuis alles bepaalden. Zo ook bij Lisette en Mark.

pak me dan, als je kan

Op een dag kwamen Lisette en Mark voor een gezinsopname met hun drie kinderen, Patricia (9 jaar), Rick, (6 jaar) en Mitchel (4 jaar). Leuke kinderen. Mitchel was een boeffie met guitige ogen en heel ondernemend. Hij wilde álles zelf doen. Hij rende door de tuin, pakte op wat hij maar kon vinden en gooide er mee. Hij kwam vaak naar zijn moeder toe om aandacht te vragen. Op het moment dat hij die kreeg, was het echter nooit goed genoeg. Met zijn 4 jaar was Mitchel wel een slimmerd. Hij had goed door wat er om hem heen gebeurde.

Zijn broer Rick was een jongen die steeds maar de grenzen bleef opzoeken. Telkens als hij een ‘nee’ te horen kreeg van moeder Lisette, ging hij het júist doen met een houding van: ‘pak me dan, als je kan’. Rick daagde zijn moeder uit en ging tot het uiterste. Rick nam zijn kleine broertje Mitchel mee in zijn gedrag.

Patricia was een rustig meisje dat het liefst aan tafel zat te kleuren, dicht bij haar mama. Moeder Lisette nam het grootste aandeel voor het zorgen van de kinderen op zich. Vader Mark was eigenlijk al afgehaakt, die kon het niet meer aan. Hij had moeite met zijn energieke kinderen en liet het min of meer aan Lisette over. Lisette was moe, op. Twee ouders die het al zo’n beetje opgegeven hadden, niet meer wisten wat te doen om nog enigszins structuur in het gezin te krijgen.

De eerste ochtend begon het gezin met ontbijt. Ik zit daar vaak bij. Voor mij is dat het moment waarop ik de patronen die zijn ontstaan in het gezin, vaak al snel doorzie.

Mitchel pakt een boterham en het mes dat naast zijn bord ligt. Hij had klaarblijkelijk nog nooit zijn brood gesmeerd en Lisette zei ook gelijk: ‘ik smeer zo je boterham wel even.’ Ik gaf aan dat ik het belangrijk vond dat Mitchel zelf zijn brood mocht smeren. Hij was tenslotte al 4 jaar. Lisette antwoordde daarop: ‘dat wil ik niet, want dan wordt het zo’n rotzooi. Hij smeert de boter overal aan.’ Ik vroeg aan Lisette wanneer ze Mitchel dan wilde leren om zelf zijn brood te smeren. Ze zei: ‘als hij wat rustiger is geworden en zijn boter niet meer overal rond smeert.

niet te veel knoeien

Ik begrijp Lisette wel. Hoeveel ouders denken niet: ‘even snel zijn brood smeren dan hebben we die rommel niet?’ Maar in de tijd, dat Mitchel nu op zijn moeder moest wachten, had hij al een kopje half omgegooid, drie rondjes op zijn stoel gedraaid en was intussen blijven zeuren om zijn boterham. Daarbij zat Rick ook al, met een boos gezicht, te wachten op zijn boterham. Lisette was voorlopig nog niet aan zelf eten toe, dát was wel duidelijk.

Ik gaf nogmaals bij Lisette aan dat ik het belangrijk vond dat Mitchel zijn eigen brood mocht smeren. Lisette gaf hem zijn mes met de mededeling dat hij ‘niet te veel moest knoeien’. Mitchel begon ijverig te smeren en inderdaad: er gingen wat kloddertjes boter op de rand van het bord. Maar daar tegenover stond dat hij erg zijn best deed om het goed te doen.

Toen kwam het pak hagelslag. Vol overgave zette Mitchel het pak op zijn kop en hup, daar ging het halve pak over zijn boterham.

Lisette reageerde als door een wesp gestoken. Ze pakte het pak, trok Mitchel zijn bord bij hem weg en begon al mopperend de overtollige hagelslag van de boterham te schrapen, met de mededeling dat ze dit al aan had zien komen. Vervolgens sneed ze de boterham in stukjes en zette het met een smak voor Mitchel neer en zei: ‘nu rustig eten’.

Ik vroeg aan Lisette wat Mitchel nu van haar had geleerd. Ze gaf als antwoord dat hij nu had gezien hoe hij goed zijn brood moet smeren. Ik gaf aan dat ik niet de indruk had dat Mitchel dit ook zo eruit opgemaakt had. Mitchel had zeker van Lisette de boodschap meegekregen dat hij het nog niet kon en dat zij het wel overnam als hij iets verkeerds had gedaan.

Mitchel zat beteuterd naar zijn boterham te kijken en wilde niet gaan eten. Ik vond het wel een moment om Lisette te laten ervaren hoe je nu met zo’n moment om kan gaan. Ik vroeg haar of ze mee wilde kijken naar een gesprek dat ik met Mitchel wilde gaan voeren.

Ik vroeg aan Mitchel wat er nu gebeurd was. Hij vertelde dat hij het pak op z’n kop had gehouden en dat er te veel hagelslag uit was gekomen. Ik vroeg wat er daarna gebeurd was. Hij vertelde dat mama zijn bord had afgepakt omdat ze boos was. Vervolgens vroeg ik aan hem hoe dat voor hem was waarop hij antwoordde dat dit ‘niet leuk’ was.

Ik vertelde aan Mitchel dat ik best begreep dat er ineens veel hagelslag op zijn boterham was gevallen. Maar tegelijk vertelde ik hem ook dat dit best lastig was voor mij, want in Frankrijk is er geen hagelslag te koop. Dus als het pak opging, had ik niet zomaar nieuwe in huis. Die moest helemaal uit Nederland komen. Je zag Mitchel echt nadenken over mijn opmerking. Aan zijn non-verbale reactie was te zien dat hij dat ook niet leuk vond en dat dit toch ook voor hem wel een probleempje was.

de ontdekking van eigen creativiteit

Ik vroeg aan Mitchel wat hij voortaan zou kunnen doen om niet te veel hagelslag te strooien zodat hij zijn eigen boterham kan blijven smeren en de hagelslag niet te snel op zou gaan. Mitchel dacht diep na. Hij was, zeker voor zijn leeftijd, zeer hard aan het werk om een oplossing te bedenken. Wat ik het mooie van dit moment vond was dat hij geen enkel moment iets had van: ‘ik doe het niet meer hoor, hier heb ik geen zin in’.

Ineens schoot hem de oplossing te binnen. Hij zei dat het beter was om de hagelslag in een bakje te doen en dat hij dan met een lepeltje de hagelslag op zijn brood kon smeren. Dat koppie dat hij er bij trok sprak boekdelen. Alsof hij de uitvinding van de eeuw had bedacht! Ik vond het een heel goede oplossing en zei dat ik het heel knap van hem vond.

Maar Mitchel is en blijft een boefje, dus te veel hagelslag op zijn boterham is eigenlijk ook wel lekker. Ik vroeg aan Mitchel wat hij vond wat er moest gebeuren als hij toch weer te veel hagelslag op zijn brood zou doen. Mitchel antwoordde gelijk: ‘dan moet ik de volgende met niets’. Ik vroeg of hij dat ook wilde, de volgende boterham met niets. Daarop schudde hij heel hard ‘nee’. Bij mijn vraag wat hij moest doen om te zorgen dat hij geen boterham met niets hoefde zei hij: ‘niet te veel hagelslag op mijn brood’.

Het resterende deel van de week heeft Mitchel met een theelepeltje en zijn tong tussen zijn tandjes heel voorzichtig hagelslag op zijn boterham gedaan. Niet één keer heeft hij te veel gestrooid. Elke keer als het hem weer gelukt was, kreeg hij een duim omhoog of een klein complimentje. Je zag Mitchel groeien: én zijn eigen brood smeren én dan ook nog goed met de hagelslag.

Moeder Lisette was verbaasd dat háár Mitchel zo creatief was geweest in een oplossing bedenken. Ze heeft ervaren dat Mitchel tot veel meer in staat is, dan ze ooit gedacht had. Mitchel zat niet meer steeds te draaien op zijn stoel, er gingen (bijna) geen kopjes meer om want hij zat vol aandacht zijn brood te smeren.

Ik heb ouders uitgelegd dat kinderen, hoe jong ook, tot veel meer in staat zijn dan er gedacht wordt. Het allerbelangrijkste is het kind mee te nemen in het proces van wat ze doen, hoe ze het doen en hoe ze het beter kunnen doen en ook wat er gebeurt als ze het gedrag niet veranderen (consequenties). Het is zelfs belangrijk dat het kind daar zelf over nadenkt en het benoemt. Maar het is ook heel belangrijk om het kind te leren wat het effect van hun gedrag is op de omgeving. De uitleg waarom ik het belangrijk vind dat de hagelslag niet te snel opgaat, maakte dat Mitchel ook medeverantwoordelijk werd gemaakt, op zijn manier en wat bij zijn leeftijd past, om dat te voorkomen.

De namen van het gezin zijn gefingeerd.

Sinds 2013 wordt bij de gezinsopnames in Frankrijk, die wordt uitgevoerd door Mereo, de cliënttevredenheid gemeten. De feedback van cliënten is belangrijk om het hulp- en zorgaanbod te kunnen (blijven) verbeteren. De cliënttevredenheid wordt gemeten met een EXIT-vragenlijst. Dat is een korte vragenlijst die aan het eind van de begeleiding wordt ingezet over het resultaat van de hulp. Het gaat daarbij om de mening en beleving van de cliënt.

problemen in het gezin komen snel boven water

Het enthousiasme onder ouders is enorm. Cliënten zijn er erg over te spreken dat de problemen en patronen zo snel blootgelegd worden, zonder dat het gaat over wie de ‘schuld’ heeft. De begeleiding komt soms confronterend uit de hoek, maar cliënten voelen zich allemaal zeer respectvol behandeld. Door de combinatie met voelbaar respect, wordt de confrontatie juist gewaardeerd. Iedereen voelt zich gehoord, betrokken en gevoed met de handvatten voor de omgang met de problemen en voor de toekomst.

Cliënten gaan terug naar huis met veel meer inzicht in het eigen gezin en hoe ieder gezinslid zelf kan bijdragen aan het oplossen van problemen. Het is heel belangrijk dat de nazorg thuis goed aansluit op de begeleiding in Frankrijk, om de gemaakte verandering vol te kunnen blijven houden.

De rapportcijfers die de respondenten hebben toegekend om de hulpverlening mee te beoordelen zijn zeer goed. Gemiddeld is in de afgelopen jaren een rapportcijfer van 9,2 gegeven door cliënten. Een advies vanuit de ouders:“Er moet aandacht besteed worden aan de vervolghulp na de gezinsopname in Frankrijk bij Mereo.”

Daarom doet Mereo de nazorg zelf, of in nauwe samenwerkingen met andere betrokken zorgverleners.

Geactualiseerd naar een publicatie van oktober 2017

Een tijdje geleden had ik een moeder met een dochter van 16 jaar in de gezinsopname. Twee hele mooie mensen, die elkaar liefhebben maar het elkaar niet meer konden laten zien. De dochter was uit huis geplaatst. Ze waren boos op elkaar. Maar ze hadden alleen elkaar. Er was geen familie om hen heen, vrienden hadden ze niet echt. Ze kwamen oorspronkelijk niet uit Nederland en de grootste moeite was het cultuurverschil tussen moeder en dochter. De vraag aan mij vanuit de verwijzer was: zouden deze twee mensen weer zo met elkaar om kunnen gaan zodat dochter weer thuis kan wonen?

ruimte

Ze zijn samen het proces aangegaan waarbij de belangrijkste vraag van de dochter aan haar moeder was: “Kun je me mijn eigen leven laten leiden al is dat een leven waar je niet achter kan staan? Mag ik zijn, wie ik ben?” De moeder stelde dezelfde vraag aan dochter. De ‘gesprekken’ tussen moeder en dochter waren best emotioneel met toch ook veel boosheid. De dochter riep: “Laat me los, laat me mijn eigen gang gaan, pas dan kom ik thuis”. Moeder zei: ”Je mag pas thuiskomen als je je anders gedraagt”.

Op een ochtend kwam moeder naar beneden en gaf aan niet geslapen te hebben. Ze kwam naar me toe en zei: “Petra, ik heb veel nagedacht over mijzelf, als moeder en als mens. Ik heb bedacht dat ik haar niet kan loslaten, dat kan ze niet van mij vragen maar ik kan haar wel ruimte geven. Maar vraag me niet om haar los te laten”.  Ik was diep onder de indruk van deze moeder. Wat een zelfreflectie, maar ook: wat een ‘houden van’!

Ik heb veel nagedacht over deze opmerking.

ondanks alles

Loslaten impliceert afstand. Loslaten is, zoals ik het zie, het proces dat je zelf moet accepteren dat je geen invloed meer hebt op het leven van de ander terwijl je dat wel graag wil, vaak ook vanuit diepe bezorgdheid. Loslaten is eerder het gevecht in jezelf dan het gevecht met de ander.

Hoe vaak laten we de ander eerder los vanuit een gevoel van zelf niet gehoord te worden, omdat de ander ons niet meer toelaat iets te zeggen over zijn of haar leven? Loslaten vanuit het besef dat we geen invloed meer hebben op de ander? Dit loslaten is vanuit een gevoel van onvermogen, eigen pijn en verdriet. Vanuit dat loslaten komt vaak strijd, boosheid en tenslotte verwijdering.

De vragen die steeds aan mij opdringen tijdens de gezinsbegeleidingen zijn: hoe vaak laten kinderen hun ouders los omdat ouders hen niet geven wat ze willen ontvangen? Hoe vaak laten ouders elkaar los omdat ze niet krijgen wat ze nodig hebben? Hoe vaak laten ouders hun kinderen los omdat ze niet zijn wie ze bedacht hadden dat ze moeten zijn en niet meer naar hen willen luisteren?

Wat is dan het verschil met ruimte geven? Veel moeilijker dan loslaten, vind ik. Toekijken en je niet door eigen emoties laten leiden wat de ander ook doet. Tegen je kind zeggen: “Ik hou van je, je mag er zijn”, en nog moeilijker: “ik wil er voor je zijn, altijd, wat je ook doet en wie je ook bent.” Dat betekent dat je, ondanks dat je het niet eens bent met de keuzes van je kind of partner, dat niet tussen jou en hen in laat staan. Hoe moeilijk is het om die ruimte te geven!

acceptatie

Zelfs dan kan het nog dat je de ander niet vaak meer gaat zien. Dat je zelfs kan kiezen om de ander zoveel ruimte te geven dat je afstand neemt, om de ander. En dat is dan geen loslaten. Vanuit het proces van ruimte geven, volgt acceptatie omdat je jezelf niet meer als referentie gebruikt. Dan volgt acceptatie van de ander zoals die is, zonder veroordeling. Wederzijdse acceptatie zou dan nog mooier zijn. Dat geeft verbinding.

Ik begrijp die moeder. Ze wil niet loslaten ondanks dat het gedrag van haar dochter invloed op haar had, op haar relatie met haar dochter en zelfs op haar kijk op het leven. Maar ze leerde, door haar dochter ruimte te geven voor eigen ontwikkeling en haar dochter leerde om haar moeder ruimte te geven voor wat belangrijk is voor haar.

Het eigen innerlijk proces bepaalt of je de ander loslaat of ruimte geeft en daarmee het acceptatieproces aangaat, ongeacht waar de ander ook voor kiest. Ik praat nooit meer over loslaten maar altijd over ruimte geven. Bedankt moeder, voor dit inzicht dat je mij gegeven hebt!

Moeder en dochter leven weer samen en ze genieten weer van elkaar. Door eigen verdienste verkregen.

Deze blog is door Petra geschreven in december 2017, maar blijft actueel en zeer relevant.

“Regisseur van je eigen bestaan” – het is een slogan die ik regelmatig tegenkom op posters in de gebouwen van zorgorganisaties. Een slogan die op gekleurde polsbandjes is gedrukt voor de werknemers van deze organisaties. Op het eerste gezicht een mooie basishouding voor de hulpverlener maar ook als doel voor de cliënten. Regisseur zijn van je eigen bestaan betekent vooral zelf volledig verantwoordelijkheid nemen voor wat er in je bestaan gebeurt. Helaas blijkt de praktijk van deze nogal weerbarstig…

begin bij jezelf

Bij een gezinsopname begin ik vaak met een intakegesprek met het hele gezin. Aan het begin probeer ik altijd uit te leggen dat ik niet op zoek ben naar een schuldvraag, maar dat ik het belangrijk vind dat ieder gezinslid bewust wordt van zijn of haar eigen gedrag.

De vraag die ik als eerste stel aan ieder gezinslid is: wat doe jij of heb je gedaan waardoor er een gezinsopname nodig is? In het antwoord wordt de oorzaak vaak gelegd bij de ander. Regelmatig wijst een gezinslid naar een ander. Niets vervelender dan de ander als oorzaak te zien en daar het geluk binnen het gezin van af te laten hangen. De ander kan je niet gelukkig maken, dat weet iedereen, maar in de praktijk voelt dat heel anders. Ze maken in feite de ander de regisseur van hun eigen bestaan.

Deze eerste vraag resulteert dan ook regelmatig in verwijten over en weer. Toch blijf ik de vraag stellen en probeer het gezinslid de focus op zichzelf te leggen. Men is zo gewend om naar de ander te wijzen, dat het wachten op het ‘juiste’ antwoord soms lang kan duren. Door er de tijd voor te nemen en ieder gezinslid dezelfde vraag te stellen, komt het proces om over jezelf na te denken op gang, zeker als er één eerlijk durft te kijken naar zichzelf. De andere gezinsleden gaan dat dan ook meer doen.

Het mooie hieraan is dat de strijd en verwijten verdwijnen en er begrip ontstaat en emoties loskomen. De gezinsleden krijgen het gevoel dat er oplossingen komen, want ze zijn daarvoor niet meer afhankelijk van de ander. Er wordt naar elkaar geluisterd omdat daar ruimte voor ontstaat. Op deze manier probeer ik in het intakegesprek de eerste stappen met het gezin te zetten om ‘regisseur van je eigen bestaan’te worden.

een pittige opgave

Ben ik eigenlijk zelf nog wel de regisseur van mijn bestaan? Een belangrijke vraag die ik ook steeds vaker aan mijzelf probeer te stellen is: wat doe ik waardoor ik in deze situatie zit en wil ik in deze situatie zitten? Het kan een tijd duren voordat ik een antwoord heb.

Het is dan lastig om los te komen van het patroon waarbij ik de ander als eerste oorzaak zie van de moeilijke dingen in mijn leven. Een antwoord dat slaat op mijzelf, een antwoord dat het begin is van een leven waarin ik zelf de regisseur ben, zelf de verantwoordelijke ben en ook dus alleen maar zelf de oplossingen kan bedenken. Dat is geen makkelijke opgave. Door de vraag te spiegelen aan mijn eigen privéleven en mijn familie, begrijp ik hoe ingewikkeld het kan zijn voor mijn cliënten op hier direct antwoord op te geven.

De slogan “Regisseur van je eigen bestaan”, is wat mij betreft een mooie uitspraak, maar lijkt in de praktijk een moeilijke opgave. Tegelijk is het ook een mooi proces om aan te gaan, voor mijzelf en voor mijn cliënten.

Deze blog is door Petra geschreven in december 2017, maar blijft actueel.